Wie Hooft's « Warenar » ziet opvoeren, denkt onmiddellijk aan het beeld van den vrek, dat Molière dramatiseerde. Beide dichters lieten zich overigens inspireeren door een zelfde model : de Aulularia van den Romeinschen tooneelschrijver Plautus. Toch zijn de verschillen tusschen Hooft en Molière van werkelijk essentieelen aard. In Molière, zelfs nadat het harde bestaan zijn levensernst verrijkte en hij met den bijval ook de ontgoochelingen van zijn dubbel beroep van dramatist en komediant leerde kennen, bleef nawerken de invloed van zijn Parijzer oorsprong. Molière is geestiger, meer vindingrijk, heeft een scherper-ontwikkeld gevoel voor het grappige, waarin hij wel niet altijd de grove middeltjes tot opwekken van den lach weet te vermijden, doch nimmer de spiritueele noot heelemaal verwaarloost. De « esprit » van Molière blijft « prime-sautier », zelfs in die werken, waarin een bezonken en zelfs smartelijke wereldbeschouwing naar de oppervlakte dringt. Molière immers stelde heel zijn leven in de praktijk, wat Beaumarchais eerst ongeveer een eeuw later door zijn Figaro zou laten formuleeren:
Je me hâte d'en rire, de peur de devoir en pleurer.
Er is, bovendien, heel wat wrange zelfbespotting in menige comedie van Molière te bespeuren...
Het gaat niet Hooft, die in feite grooter beteekenis verwierf als schepper van erotische poëzie dan als drama-dichter, alléén met Molière te vergelijken. Tegenover den grooten Franschen blijspelschrijver, die Shakespeare in breede humaniteit evenaart, zou men een groot getal Nederlandsche tooneeldichters moeten plaatsen -- Breeroo, Hooft, Langendijck en hun nabloei -- zonder evenwel de hoop te mogen koesteren op deze wijze evenwicht in beide termen der vergelijking te verwezenlijken !
In Molière's oeuvre zijn er hoogten en laagten, toppen, die boven het literaire landschap van de zeventiende-eeuwsche wereld uitsteken in onbereikbaarheid, en dan heel gewone dalen... Het heele oeuvre van één onzer Nederlandsche klassiekers levert niet een zoo groote verscheidenheid op ! We vinden die wel, in bescheidener verhoudingen evenwel, in het werk van een reeks Nederlanders... Met zijn Spaanschen Brabander, zijn Moortje, zijn Klucht van de Koe, zijn Sijmen sonder Soetigheit, zijn Molenaar wierp Breeroo hoogten op in den enger omrasterden Hollandschen lettergaard... En Hooft bereikte met zijn « Warenar » een top...
Van zijn Avare, die in 1668 geconcipieerd werd, dus een halve eeuw ná den Warenar, maakte Molière een « type». Inderdaad : Harpagon belichaamt de hoofdzonde, die men Gierigheid heet. Het bezitten zonder meer van elken rijkdom, hoe gering ook, wordt hem tot een genot. Alleen om zich het rustig bezit van geld en goed te verzekeren wendt de argwanige, door de voortdurende vrees van bestolen, bespied en verraden te worden gekwelde gierigaard, middelen aan, die niet alleen zijn ponk in gevaar brengen doch hem alle rust, alle genot in het bezit van zijn schat ontnemen. De gierigheid als rustig genot van het bezit beschouwd, ontaardt in voortdurende onrust om dit bezit. Het wordt een aberratie, een ziekte. Harpagon is een kranke naar den geest. Ook Warenar. Heele menschen zijn het niet. Harpagon en Warenar zijn «vrekkig». Met dit ééne woord wordt heel hun psychologie, liever : de psychologische afwijking, waarvan zij de personificatie zijn, gekenschetst... Er bestaat overigens in de keuze der details, waarin deze ontaarding der persoonlijkheid een vorm krijgt, een wel niet volkomen, doch groote gelijkenis... De uitwerking vooral verschilt... Wanneer we hooren hoe Warenar al-gauw ingaat op Ryckert's voorstel om zijn dochter te huwen, wijl geen bruidschat geeischt wordt, denken we aan de zoo geestig-ontwikkelde scène tusschen Harpagon en Valere in het eerste bedrijf van « L'Avare »... Sans dot ! Dit is het éénige, maar dan ook doorslaande argument door Harpagon gebruikt om het door hem gewenschte huwelijk van zijn dochter Elise met een rijk man te wettigen! Dit procédé is Molière eigen... In de « Ingebeelde Zieke » gebruikt hij het wanneer Toinette voor dokter spelend alle kwalen in «de longen» situeert, en in « De Schelmenstreken van Scapin » wordt het « Que diable allait-il faire dans cette Galère ? » het slagwoord waarmee de door zijn vrekkigheid met Harpagon verwante Géronte zijn wanhoop uit, wijl hij voor zijn zoon een losprijs betalen moet.
Ook van den invloed der gierigheid van Harpagon op zijn omgeving, ontwerpt Molière een beeld. Men denke aan de zoo leuke figuur van Maître-Jacques: kok en koetsier, en aan het zoo grappige tooneel tusschen Avaer en zijn kok voor het bestellen van het maal ter gelegenheid van Elise's bruiloft en waarin ook gerept wordt over de karos van den vrek en zijn verwaarloosde en verhongerde paarden... Dit is een scène in grooten stijl, waarnaast wel kan geplaatst worden het ruw optreden van den wantrouwigen Warenar tegenover den kok Teeuwes. Sterker teekent daarentegen Hooft des gierigaards liefde voor zijn schat, wanneer hij overlegt waar hij den pot best bestoppen zal en Warenar's uiting van wanhoop en smart, nadat hij ontdekte hoe de ponk gestolen werd, bezit een tragische diepte, die Molière misschien wel evenaart doch niet overtreft, waar hij Harpagon in den eigensten toestand plaatst... Hier toch wordt geëxterioriseerd de gierigheid als primaire ondeugd !
Molière's Vrek blijft zichzelf ongeveer gelijk tot het einde toe. Zoo diepgewortelde gierigheid wordt niet plots uitgerukt. Wanneer het doek valt op het laatste bedrijf geniet immers Harpagon, voor een oogenblik, wat we daar straks heetten de vreugd van het bezit. Er is blijheid in het huis, waar een dubbel huwelijk plaats heeft. Om die jolijt geeft de vrek niet... Hij geraakte terug in het bezit van zijn ponk: Hij wil het kistje zien, van het beschouwen genieten... (Allons) voir ma chère cassette !... zegt hij en er zwelt een jubel in zijn stem...
Hooft's Warenar bekeert zich. Hij doet afstand van zijn schat. Nu mag het waar zijn, dat enkel in tooneelstukken en boeken volkomen-konsekwent zich uitlevende karakters aangetroffen worden en het leven de meest onverwachte wendingen vertoont, doch de ommekeer in Warenar's gemoed komt vrij onverwacht, wordt door niets gemotiveerd dan wellicht door het verlangen van den dichter om een vroolijk-eindend blijspel te schrijven... Na de geweldige uitbarsting van Warenar's ontzetting over het verlies van den pot, dat het hoogtepunt van het drama vormt, houdt met de vermindering der lijnenscherpte in de karakteriseering der gierigheid van het hoofdpersonage ook de verslapping der belangstelling gelijken tred... Of Ritsert nu Warenar's dochter krijgen kan is de vraag, die het centrum der aandacht wordt, vooral nadat Reym -- de meid van den vrek -- de deugden der jonge dochter prees aan Geertruid, Ritsert's moeder...
In zooverre de bijpersonen niet bijdragen tot de versteviging der Warenar-figuur zijn ze maar zwakjes geteekend. Van Ritsert weet men, dat hij Warenar's dochter « zwaar maakte » in een oogenblik van lichtzinnigheid door dronkenschap teweeg gebracht. Het minnespel in deze komedie werd door den schrijver tot zijn eenvoudigste gedaante herleid. Verwondert een zoo lichtvaardige behandeling van het liefde-motief niet vanwege een dichter lijk Hooft, wiens erotische poëzie blakend is van hartstocht en rijk aan speelsche dartelheid ? In « l'Avare » van Molière omstrengelt de liefde-intrige de hoofdlijn van het gebeuren en is de ontwikkeling ervan spannender ondanks haar banaliteit. Waar is het, dat deze historie van door de hebzucht van Harpagon gestoorde min al niet origineeler werd als de vele andere amoureuse gevalletjes waarmee Molière zijn stukken stoffeerde. Inderdaad: méér dan tot het «vullen» van het tooneel zijn ze niet bestemd en ze blijven net zoo conventioneel als de Cleante's, Valère's, Elise's en Marianne's, die ervan de helden of heldinnen zijn.
Molière plaatst zijn karakterbeeld binnenshuis, waardoor zijn stuk dan ook een heel andere ontwikkeling krijgt dan bij Hooft, die de heele actie op straat situeert -- lijk de oude Grieken deden. Molière's Harpagon beweegt zich in den kring van zijn gezin. Hooft's vrek komt, indien we ons zóó mogen uitdrukken, onder het volk. Molière schetst plezierige familietafereeltjes die bijdragen tot verscherping van het centrale karakterbeeld, dat hij op de planken wil doen leven. Hooft groepeert beeldjes uit het volksleven der vroege zeventiende-eeuw om zijn Warenar. « L'Avare » van Molière blijft algemeener. De Warenar houdt met sterke banden vast aan den tijd en de plaats, waarin hij door den schrijver werd geplaatst... Dit geldt, natuurlijk, alleen voor de zij tafereeltjes. Harpagon en Warenar, beiden zijn eeuwig-menschelijk, wijl ze enkel de belichaming brengen van een abstract begrip: de ondeugd, die men Gierigheid heet.
« Warenar dat is Aulularia van Plautus naar 's landts gelegenheid verduitscht», aldus luidt de titel der eerste uitgaven van Hooft's blijspel. Het zijn de tooneeltjes uit het Amsterdamsche burgerleven gegrepen, die een origineel Nederlandsen karakter aan deze vrije vertaling van een door Plautus uit het Grieksch overgenomen blijspel geven... Zonder terug te schrikken voor een drastisch woord -- onze voorouders hielden aan preciese uitdrukkingen voor bepaalde dingen --, teekent de Drost menschen en toestanden... Zullen we wijzen op de tooneeltjes tusschen Casper, Teewes en Lekker, waarin zoo echt-leuke en vooral echt-volksche bizonderheden omtrent Warenar's vrekkigheid worden meegedeeld; op de alleenspraak van Ryckert over de praalzucht der Amsteldamsche vrouwen, die Warenar met goedkeurend hoofdknikken bijvalt; op hetgeen Warenar over de barbiersvrouw en den schedel vertelt...
Daar is hier en daar nog grappigheid in, die herinnert aan den snaakschen, volkschen geest der middeleeuwsche boerden en men denkt ook aan Jan Steen's niet altoos even fijne en zeker niet met onze begrippen omtrent humor strookende geestigheid...
Zeiden we niet reeds : Tusschen Molière en Hooft, die beiden één zelfde onderwerp behandelden bestaan essentiëele, door hun landaard beheerschte verschillen. Hooft's geestigheid is door en door Hollandsch: hij is meer grappig dan humoristisch. Zijn gezonde lach klinkt gul, rond, volksch... Hij schalt en schatert, krijgt wel eens een vulgairen klank... Zelfs wanneer Molière de menschen gieren doet om den armen Géronte, die in zijn zak door Scapin wordt afgeranseld, klinkt deze lach anders: minder gul, minder rond... vooral: méér bewust gewild... Het kon niet anders... Molière bezat blijkbaar niet het moreele evenwicht, dat de levensblije Hooft, veroveren kon.