Als wij het actief opmaken van de hier behandelde crisisperiode in ons Vlaamsche tooneelleven, kunnen we meermaals halt houden wanneer wij het domein betreden van wat religieus tooneel is geheeten. Ik wees er op hoe het godsdienstig gevoel een groote rol speelde in de spektakels van Johan De Meester. De zoogenaamde tooneel-vernieuwing heeft zich vooral in de Katholieke middens laten gelden. Het zal dan wel niemand verwonderen dat ten gevolge hiervan het specifiek godsdienstig theater hier een groei heeft gekend, die nadere studie er van grootelijks motiveert. Meer. Zoo wij thans, ten jare 1938, de toekomst met méér moed durven inkijken dan vorige jaren het geval was, dan ligt dat ongetwijfeld aan eenige hoopvolle teekenen, die aan den eerder grijzen tooneelhemel van 1928-1938 verschenen zijn. En van deze teekenen mogen we allicht juist de belangwekkendste onder deze rubriek rangschikken.
Laat ik echter vooreerst eenige prestatie's van minderen omvang opsommen. Er moet ongetwijfeld gewezen op de interessante pogingen, die in den rand van de actie des Volkstooneels opbloeiden in de middens der Katholieke dilettanten-vereenigingen. Zelfs onze eigen literatuur vond hier bate bij. Ik noem bijv. een LINDEMANS, wiens stukken «DE DUIVELSSCHUUR» en «DE BLINDE» een frischen klank brachten in wat men, aleens met ongewettigd misprijzen, pleegt patronage-tooneel te noemen. Ook de dichter Constant EECKELS waagde zich aan menig tooneelstuk met religeuze strekking. Zijn beste werk is wellicht «ST. FRANCISCUS' WERELDVAART», een fantazie vol uitstekende intentie's, maar van literatuur overladen, en mijns inziens nauwelijks speelbaar. Jef CRICK schreef een «FRA ANGELICO», die in den Gentschen stadsschouwburg, onder regie van Van den Heuvel, niet zonder bijval werd vertoond -- al bleek dit fragiele en hoofdzakelijk «stichtend» stukje niet gediend te zijn door de schouwburgatmosfeer. Van dezen schrijver verkiezen wij «VEVA», een knappe brok leven, maar die dan van zelfsprekend nooit in een schouwburg is binnen geraakt. De realist Pieter MAGERMAN heeft ook een legende-spel op zijn actief, «AVE MARIA», een spel dat M. Schumacher met zijn gezellen vertoond heeft, en waarin deze gelegenheid vond tot een knappe uitbeelding van de duivelsrol. Een spel, dat verbaal echter te armtierig is om van tel te zijn. Van Lode LAGASSE kregen we «DE GROOTE ZWERFTOCHT» met als onderwerp alweer: de mensch, geplaatst in zijn worsteling tusschen het goede en het kwade, de zwerver die doolt van de kerk naar de danszaal. We zagen dit stuk vertoond onder regie van Staf Bruggen, die de enkele goede speelmomenten er in goed wist uit te baten. In feite is dit een massa-spel, dat allicht nog het best tot zijn recht komen zou in de open lucht, waar men er dan waarlijk een soort bedevaart in zou kunnen betrekken. Zooals in de meeste soortgelijke stukken ontbreekt hier een warme innerlijke motiveering. Het goede overwint. Natuurlijk. Maar we krijgen niet op genoeg prangende wijze gelegenheid om deze genoodzaakte overwinning intens genoeg mede te beleven.
Anton VAN DE VELDE gaf ons een stille, gemoedelijke, zeer zachtgefinte «SINT LUTGARDIS», een der werkjes, waarin hij zich allicht het zuiverst dichter toont, en zich het best voor eiken bombast behoeden kon. Hoe anders is Frans DELBEKE, die nadat zijn samenwerking met Walschap had opgehouden, ons stukken schonk waarin met harde verbetenheid en woeste drift voor het geloof «geworsteld» werd. Ik noem «SATAN», «WANDA», «DOODENDANS». Het is ten andere deze bezetenheid die aan dit werk een eigen cachet geeft. Het is voor de rest al te zeer met vreemde invloeden gekruid, vooral dan daar waar de auteur moderne regie-middelen wil doen aanwenden.
Ook Gérard Walschap, heeft -- even voor het verschijnen van zijn «Adelaïde» -- nog een tooneelstuk alleen geschreven, en koos hiervoor een religieus motief. «MASKAROEN » heet het stuk, dat zijn oorsprong vond in het oude wagenspel, dat voorkomt in «Marieken van Nijmegen», en waarin de duivel den mensch voor God weet in een proces te dagen, met het doel hem door allerlei sophismen en listen de kans op de verlossing en het eeuwig leven te ontfutselen. Dit was niet alleen een literaire aanwinst van niet geringe beteekenis, maar het bood tevens wijlen Renaat Verheyen een voortreffelijke gelegenheid tot een zijner meest trepidante experimenten ; dat «proces in den hemel» was net iets voor hem. Hij liet Christus vol staatsie verschijnen, in het gezelschap van aartsvaders, die er uitzagen als gepensionneerde rechters, en onder wie zich Adam en Eva bevonden. Een lief en hupsch Onze Lieve Vrouwtje kwam binnen gewandeld onder een met rozen versierd baldakijntje. Zij is het, zooals gij weet, die de bedreigde menschheid verdedigen wil. Zij deed het gracieus en ingetogen. Ik herinner mij hoe een waarachtige spanning zich geleidelijk van het publiek meester maakte, als bij een heusch proces. Het was boeiend en origineel. En toen Maskaroen het onderspit delven moest, werd hij hartig uitgefloten.
Omstreeks denzelfden tijd (we zijn op dit oogenblik terug getreden tot in 1928-29) liet ook de regisseur Michel VAN VLAANDEREN een religieus stuk vertoonen, «MARIA VAN BETHANIE». Een door zijn inhoud en toon zeer nobel en beheerscht spel, zooals te verwachten was van dezen regisseur, die altijd in alles wat hij deed blijk gegeven had van mate en ingetogenheid. Het is een klein wit drama, dat uitermate ontroert, allicht ook vanwege de uitbeelding, geheel in zachte tinten, een geruischloos bewegen, een stille zegging, en wonderlijk licht -- een stuk, waarvan het slot, na de wat te langgerekte cerebraal getinte uiteenzettingen van de aanvangstafereelen, een voortreffelijken indruk heeft nagelaten.
Maar het religieuze spel zouden we in Vlaanderen eerst later zien openbloeien tot iets werkelijk merkwaardigs -- ja, tot iets wat allicht het best aansluit bij de definitie, die de bekende Duitsche criticus Hans Brandenburg in zijn boek «Das neue Theater» van het tooneel van morgen geven wil : tooneel, dat massa-tooneel zal zijn, met grootsche vizie en den ronk van statige verzen, met processiën en dansen, kortom: het spectaculaire spel. Bij het katholiek congres van Mechelen vond wijlen Lode GEYSEN reeds een eerste gelegenheid om het inmmense stadion van den Heysel te Brussel, waar de slotvergadering plaats greep, te vullen met een monumentaal bouwsel, waarop hij een vibrante geloofsbelijdenis liet gestalte krijgen. Het was het CREDO-SPEL, waarvoor pater Jozef Boon den tekst schreef, een tekst die in dit grootsch gebeuren overigens heelemaal verzwond, en waaruit wij vooral deze indrukwekkende momenten onthouden hebben, wanneer de ontzaglijke menigte in het spel betrokken werd. Als namelijk de stoet der boetelingen uit Veurne verschijnt, dan roept de heele massa: «Dat zijn wij !». Dit massale zeggen gebeurde met voorbeeldige tucht, en leek geen oogenblik gewild. Op andere plaatsen was er wel dramatische inzinking te betreuren. Maar bij zulke gelegenheden wordt gewoonlijk veel goed gemaakt door het gewuif van vlaggen en het geschetter van klaroenen. Toch was de indruk in zijn geheel alles behalve ongunstig. Zelfs degene, die hier objectief kijken kwam, voelde zich bij poozen werkelijk meegesleept...